Als er iets is waar de Balenaar terecht trots op mag zijn dan is dat wel de zeer specifieke natuur. Hoe is die nu precies zo tot stand gekomen?
Om hierachter te komen, moeten we wel een heel eindje terugkeren in de tijd, namelijk tot het tertiair tijdperk (= ongeveer 60 miljoen jaren terug). De zee overspoelde toen regelmatig het land, waardoor dikke lagen slib en vooral zand en klei werden afgezet.
De toplaag van onze bodem werd gevormd in het quartair tijdperk, gekenmerkt door de 4 grote ijstijden. Vooral de laatste ijstijd is bekend voor belangrijke zandafzettingen aangevoerd door de wind en specifiek zijn voor de Kempen.
Tussen de Molse Neet (N) en de Grote Neet (Z) lag de Allesberg. Deze zandheuvel verdeelde de gemeente in twee helften. Door de werking van rivieren, wind, regen en door de menselijke activiteiten (weghalen van zand, landbouwontginning, veeteelt, verandering van flora) is deze heuvel veel lager geworden en op vele plaatsen geheel verdwenen. Nu resten hiervan nog de Keiheuvel, het Roth, de Bosberg, de Nagelsberg en de Kopberg. Dit landschap zou een grote invloed hebben op de algemene geschiedenis van Balen. Zo vestigden de jagersvolkeren zich op de droge hoogten van de Allesberg. De latere veetelers gaven de voorkeur aan het vochtige zuiden en westen.